-
1 native
adj. plaatselijke inwoner, die daar geboren is; natuurlijk, inboorling--------n. autochtoon, inheemsnative1[ neetiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 inheemse dier/plantensoort♦voorbeelden:1 are you a native here? • komt u hier vandaan?a native of Dublin • een geboren Dubliner————————native21 autochtoon ⇒ inheems, binnenlands♦voorbeelden:1 go native • zich aanpassen aan de plaatselijke bevolking/gebruikenan animal native to Europe • een inheemse Europese diersoortII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:his native Canada • zijn geboorteland Canadanative language • moedertaala native speaker of English • iemand met Engels als moedertaal -
2 red
adj. rood--------n. rood; ; rode (socialist); rode bal (bij biljart); de rode cijfersred1[ red] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets roods ⇒ rode verf; rode kleren♦voorbeelden:¶ Reds under the bed(s) • het (vermeende) alomtegenwoordige ‘rode gevaar’be in the red • rood staanget into the red • in de rode cijfers komen————————red2〈bijvoeglijk naamwoord; redder; redness〉1 rood♦voorbeelden:1 red (blood) cell/corpuscule • rode bloedcel, rood bloedlichaampjeRed Cross • Rode Kruisred currant • rode aalbesred flag • rode vlag, gevarenvlagred light • rood (verkeers)lichtred meat • rood vleeslike a red rag to a bull • als een rode lap op een stierred setter • rode setter〈 spreekwoord〉 red sky at night, shepherd's delight; red sky in the morning, shepherd's warning • avondrood, mooi weer/licht in de boot; morgenrood, water in de slootred with shame • rood van schaamteroll out the red carpet for someone • de (rode) loper voor iemand uitleggen 〈 voornamelijk figuurlijk〉red ensign • Britse koopvaardijvlag〈 voornamelijk Brits-Engels〉 Red Indian • indiaan, roodhuidred lead • (rode) menie〈informeel; pejoratief〉 red tape • (administratieve) rompslomp, (bureaucratische) formaliteitensee red • buiten zichzelf raken (van woede), witheet zijn/worden -
3 label
n. label (ook in computers), adreskaartje; kenteken; insigne; teken; bijnaam (in computers) label, tekst op een elektronische rekenblad; (in computers) de bestemming van het bevel GOTO--------v. etiketteren, labelen; bestempelen alslabel1[ leebl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————label2〈werkwoord; labelled〉1 etiketteren ⇒ labelen; merken -
4 amateur
adj. amateuristisch--------n. amateur[ æmətə] -
5 cater to
inhaken op-,richten op-,iemand bedienencater to〈Amerikaans-Engels; Brits-Engels vaak pejoratief〉1 zich richten op ⇒ bedienen, inspelen/inhaken op; tegemoet komen aan♦voorbeelden:1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 politicians often cater to the whims of the voters • politici volgen vaak de grillen van de kiezers -
6 filthy
adj. vies, vuil, smerigfilthy1[ filθie] 〈bijvoeglijk naamwoord; filthiness〉1 vies ⇒ vuil, smerig♦voorbeelden:¶ filthy lucre • vuil gewin, poen————————filthy2〈bijwoord; vaak versterkend〉 〈informeel; vaak pejoratief〉1 vuil ⇒ smerig, ontiegelijk♦voorbeelden:filthy rich • stinkend rijk -
7 league
n. (ver)bond, liga; bond, competitie (sport); klasse, niveau; meten van afstand--------v. verenigen, bond, liga; een verbond aangaan, (zich)verbindenleague1[ lie:g] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————league2〈 werkwoord〉1 (zich) verbinden/verenigen 〈in/tot een alliantie e.d.〉 ⇒ een verbond/liga/alliantie sluiten/aangaan♦voorbeelden:1 league together • zich aaneensluiten/alliëren -
8 runt
n. kabouter; klein rund; krieltje; Spaanse duif; oud kreng; schurk[ runt]1 ondermaats dier ⇒ 〈 in het bijzonder Amerikaans-Engels〉 kleinste van een worp; 〈informeel; vaak pejoratief〉 onderdeurtje, onderkruipsel -
9 spawn
n. kuit, broed; gebroed, produkt; zaad--------v. eieren leggen, kuit schieten; produceren, de wereld inschoppenspawn1[ spo:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————spawn2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 yarn
n. garen, draad; (langdradig) verhaal--------v. een langdradig verhaal vertellen, verhalen vertellenyarn1[ ja:n]♦voorbeelden:¶ spin a yarn • een lang verhaal houden, een verhaal opdissen————————yarn2〈 werkwoord〉 〈informeel; voornamelijk pejoratief〉 -
11 Jap
-
12 Thatcherite
n. aanhanger van beleid van Tatcher[ θætsjərajt] -
13 WASP
n. wesp[ wosp] 〈 afkorting, vaak pejoratief; ook attributief〉1 [White Anglo-Saxon Protestant] 〈 burgerlijke, traditionele Amerikaan〉 -
14 afoot
adj. op gang, in aantocht; in voorbereiding[ əfoet]♦voorbeelden:there is a plan afoot to raise taxes • er wordt een plan voorbereid om de belastingen te verhogen -
15 amateurish
adj. amateuristisch[ æmətərisj, -tə:risj] 〈 vaak pejoratief〉 -
16 amateurism
-
17 arty
adj. artistiekerig, doet alsof hij van kunst houdt -
18 babyish
-
19 banal
-
20 bluestocking
n. blauwkous, geleerde vrouwbluestocking
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
vaak pejoratief
Страницы